Tuesday, August 15, 2006

Hezbollah kán niet worden uitgeroeid

De crisis in Libanon was een ongezocht vervolg op de Libanese burgeroorlog, die in 1991 eindigde. Nu is de sektarische verdeeldheid ten einde gekomen.

Door Arthur Blok en Sharida Mohamedjoesoef

In ruim vier weken is de Libanese infrastructuur door het Israëlische leger volledig verwoest. Het zuiden is onbereikbaar en aan Libanese zijde zijn ruim duizend doden gevallen en een drievoud aan gewonden. Of het Israëlische offensief het gewenste effect heeft, is de vraag; na ruim een maand strijd voelen alle Libanezen zich aangevallen en is het verzet tegen Israël populair. Deze eensgezindheid is gezien het ernstig verzuilde karakter van de Libanese samenleving bijna een wonder.

In 1991 tekende de strijdende milities in de Saoedische plaats Taif een vredesakkoord. Het was de eerste stap om de politieke macht zo eerlijk mogelijk te verdelen over de 17 verschillende religieuze stromingen. De maronitische christenen mochten een president leveren, maar wel met minder politieke macht dan voor de oorlog. De soennieten kregen een premier en de sjiieten de voorzitter van het parlement. Buurland Syrië hield achter de schermen de regie strak in handen.

Met het Taif-akkoord waren de problemen verre van opgelost. Het verwoeste land moest weer worden opgebouwd. De Libanese regering stak miljarden in allerlei grote projecten, zoals volledige renovatie van het oude centrum van Beiroet. De slechte leefomstandigheden vooral van de sjiieten werden genegeerd. Hezbollah, een militie die in 1982 met steun van Syrië werd opgericht als reactie op de Israëlische invasie in het land, vulde deze leemte. De organisatie zorgde voor betaalbare medische zorg, onderwijs en andere sociale voorzieningen. De populariteit van de Partij van God groeide onder de sjiieten en Hezbollah ontwikkelde zich van een verzetsorganisatie tot een volksbeweging met verschillende aspecten: militant, religieus én sociaal.

Als enige partij mocht Hezbollah na de burgeroorlog de wapens houden. Na de moord op oud-premier Rafik al-Hariri in februari 2005 en een reeks bomaanslagen werd de internationale druk om de militie te ontwapenen, flink opgevoerd. De Verenigde Naties hadden in 2004 resolutie 1559 al aangenomen, die een onmiddellijke terugtrekking van de Syrische troepen in Libanon eiste. Daarop volgde de ‘cederrevolutie’. Tijdens het hoogtepunt demonstreerden ruim een miljoen Libanezen op het Martelarenplein in de hoofdstad. Enkele weken later was het vertrek van de Syriërs na bijna dertig jaar aanwezigheid in Libanon, een feit.

Resolutie 1559 behelsde eveneens een ontwapening van alle gewapende milities. Dat stuitte op fel verzet bij de organisatie. Hezbollah-chef Hassan Nasrallah gebruikte de Israëlische bezetting van de ‘boerderijen van Sjeba’, een strook land op het drielandenpunt op de in 1967 veroverde Golanhoogte, als hoofdargument. Na maanden van een ‘nationale dialoog’ laaide afgelopen pinksterweekeinde, kort nadat de VN een soortgelijke resolutie aannam, het geweld prompt weer op aan de Libanees - Israëlische grens. De noodzaak van het verzet leek herboren, maar ook de breekbaarheid van de Libanese democratie kwam boven tafel. Hezbollah bleek sterk genoeg om de wens van een meerderheid van de Libanezen te trotseren.

Ondertussen lijkt de crisis met de aanname van VN-resolutie 1701 in de slotfase beland. Na een einde van de vijandigheden moet een robuuste internationale vredesmacht de strijdende partijen uit elkaar houden. De Libanese en de Israëlische regering hebben positief op de resolutietekst gereageerd. Ook Nasrallah heeft aangekondigd het besluit te aanvaarden, maar over de voorgenomen ontwapening blijft hij vooralsnog muisstil. Na het aannemen van de resolutie heeft het Libanese kabinet al twee gelegenheden over de ontwapening aan zich voorbij laten gaan.

Het is absoluut een illusie van Israël te denken dat Hezbollah uitgeroeid kan worden. De organisatie is na meer dan twintig jaar een wezenlijk onderdeel geworden van de samenleving met een afvaardiging in het parlement. De hoofdvraag is wel hoe het verder moet. Dat de wapens moeten worden ingeleverd, eer er sprake is van gelijkheid, is duidelijk. Het aanbod van de Libanese regering naast de internationale troepenmacht zelf ook vijftienduizend soldaten naar de grens te sturen klinkt hoopvol, maar daarmee blijft de vraag hoe deze ontwapening moet geschieden, onbeantwoord. Dat zal niet zo makkelijk gaan, net zomin als dat in 1991 het geval was bij het ontwapenen van de Libanese Strijdkrachten, de beruchte en invloedrijke christelijke militie.

Zowel Israël als Hezbollah lijken het staakt-het-vuren dat sinds maandag van kracht is te respecteren. Terwijl tienduizenden vluchtelingen proberen terug te keren naar huis, hebben de Libanezen zelf de eerste stap naar verbroedering al gezet. Honderdduizenden sjiieten vluchtten in de afgelopen weken naar christelijke wijken en dorpen waar ze onderdak en voedsel krijgen. Iets wat een maand geleden nog ondenkbaar was. Het lijkt er op dat het sterk verdeelde Libanon in rap tempo een volwassen staat wordt; dat zich ontworstelt aan de sektarische dreiging. Een bittere noodzaak, want alleen dan kan het hoofdstuk van de burgeroorlog definitief worden afgesloten.

Arthur Blok woonde en werkte van 2001 tot en met 2004 in zijn geboorteland Libanon. Hij was vaste correspondent van de GPD en schreef wekelijkse bijdragen vanuit zijn standplaats in Libanon, Syrië en Iran.
Sharida Mohamedjoesoef werkte bij de Nederlandse Moslim Omroep en deed regelmatig onderzoek naar de sjiietische islam in Nederland, Libanon en Syrië.

Dit artikel verscheen vandaag in Trouw op de Podiumpagina